‘Traverseren! Je moet traverseren!’
Willem riep het voor de zoveelste keer over zijn schouder naar zijn gezin terwijl ze zigzaggend de sneeuwhelling omhoog zwoegden. Hij stampte elke nieuwe voetstap uit in de sneeuw zodat Maria en de kinderen letterlijk in zijn voetsporen konden stappen.
Ze waren niet de enigen die dag die de ijsvlakte op de noordflank van de berg als wandelroute hadden gekozen. Zowel boven als ver beneden hen kropen mensen, soms op handen en voeten, omhoog naar de top van de Monte Perdido, de op één na hoogste berg in de Pyreneeën.
Willem had zijn Maria bezworen dat het haalbaar was, deze beklimming, zowel voor haar als voor de kinderen. Maar voor Maria was de lol er al lang af; ze hield haar hart vast voor haar twee jongsten. Willem vond het onzin om beide jongens aan hem vast te maken middels het touw dat hij steevast bij zich droeg. Dat was voor noodgevallen, zo had hij belerend gezegd tegen Maria, en niet om zijn kinderen als hondjes de berg omhoog te laten lopen. Hij liep gewoon voorop en Maria zou achteraan lopen: op die manier hadden ze de kinderen tussen zich in en kon Maria een oogje in het zeil houden. Theoretisch een strak plan, ware het niet dat Willem een kleine inschattingsfout maakte.
Maria verwenste voor de zoveelste keer de berggeit in Willem. Zo nu en dan moest ze ijlings naar voren stappen om één van de jongens in evenwicht te houden. Telkens opnieuw sloeg de schrik haar om het hart.
Maria’s engel liep ondertussen in opperste concentratie naast haar: hij voorvoelde wat er zou komen.
Even later gebeurde het: Maria reikte naar haar wankelende jongste en maakte daarbij een te grote pas voorwaarts. Ze zwikte om, verloor haar evenwicht, viel, en begon direct te glijden. Omlaag.
De kinderen zagen hun moeder vallen en gilden het uit van schrik. Willem draaide zich om en overzag de situatie: zijn kinderen stonden gevaarlijk te wiebelen terwijl zijn Maria de berghelling afgleed.
Hij was in twee stappen bij zijn kroost en nam ze allemaal tegelijk in een houdgreep, terwijl hij zijn voeten stevig in de sneeuw plantte.
Maria maakte ondertussen steeds meer vaart en koerste recht op de afgrond af. Ze gaf geen kik en probeerde al klauwend in de sneeuw haar val te breken. Zonder resultaat.
Willem wist niets beters te bedenken dan uit alle macht raadgevingen te brullen naar Maria, terwijl zijn maag samentrok van angst.
” Draai je óm!’ – Maria gleed op haar zitvlak, half liggend, steeds harder omlaag – ‘Draai je ooooooom!!!’
Maria’s engel wierp een meewarige blik op de hulpeloos roepende Willem en dook toen met een snoekduik Maria achterna. Hij greep haar letterlijk in haar nekvel en slingerde haar zonder pardon in de richting van een rotsblok dat rechts van haar opstak uit de sneeuwvlakte. Weliswaar pijnlijk maar effectief werd Maria in haar vaart gestopt en kwam ze tot stilstand. Kreunend draaide ze zich om en probeerde te gaan staan. Toen ze de afstand zag die ze onvrijwillig had afgelegd sloeg de schrik haar letterlijk in de benen.
Voorzichtig liet ze zich zakken op handen en voeten, ging trillend zitten en weigerde nog een stap verder te gaan. Maria’s engel nam voor de zekerheid naast haar plaats.
Willem leidde zijn kinderen, opgelucht dat Maria ongedeerd leek, naar een sneeuwvrij stuk platte rots en bezwoer hen daar op hem te wachten.
Hij kende zijn Maria en zelfs vanuit de grote hoogte waarin hij zich nu bevond, kon hij haar woedend bliksemende ogen onderscheiden. Zodra haar ergste angst was gezakt, was hij de pineut, wist hij.
Hij nam zijn touw en pikhouweel en begon heel voorzichtig aan de afdaling tot bij zijn Maria.
Een kwartier later was het stel weer verenigd. Na uitvoerige excuses nam Willem zijn Maria vervolgens letterlijk op sleeptouw: hij bevestigde het touw om Maria’s middel en zo begonnen de twee opnieuw aan de beklimming van de steile gletsjerwand.
Terwijl ze naar boven ploeterden, werden ze opeens opgeschrikt door een lang gerekte kreet:
‘Mamaaaaaa- mamááááá!!’
Een Franse wandelaar was uitgegleden en buitelde ook omlaag. Al luidkeels roepend om zijn moeder koerste hij, net als Maria, rechtstreeks op de afgrond af. Willem en Maria hielden hun adem in, machteloos toeziend hoe de schreeuwende man steeds meer vaart maakte.
De beschermengel, die nog steeds Maria stevig vasthield, dankte de voorzienigheid en het feit dat hij vandaag een stagiaire bij zich had. Hij gaf een seintje en in een flits vloog zijn jongere evenknie in opleiding naar de brullende man. Net zoals eerder was voorgedaan greep de hemelse trainee de fransman ook in zijn nekvel en zwierde hem zonder veel omhaal richting rotsblok.
De man kwam tot stilstand op exact dezelfde plek waar Maria even tevoren was terecht gekomen. Het bleef even stil op de helling. In die stilte klonk de bibberende stem van de fransman luid en duidelijk: ‘Oh mon dieu, oh mon dieu, merci, merci merci.’
De jonge engel in opleiding, trots, boog een onzichtbare buiging. De engel van de fransman kwam ondertussen amechtig aanhollen, het schaamrood tot achter zijn vleugels.
Maria’s engel glimlachte: het verdiende niet de schoonheidsprijs, maar nood breekt hemelse wetten.
Per slot van rekening werkten ze allemaal voor dezelfde baas.
Gebaseerd op waargebeurde feiten – bijdrage van Sásta lama
