Maria besloot op haar achtenzestigste haar rijbewijs te gaan halen. Tot grote verrassing van velen haalde ze dat felbegeerde diploma en reed ze vanaf haar zeventigste triomfantelijk en voor het eerst zelf auto.
Ze was er trots op de zorg voor de auto op zich te kunnen nemen en bijvoorbeeld zelf haar auto te wassen. Ook tanken deed ze zelf.
In tegenstelling tot veel andere dames van haar leeftijd stond Maria erop haar auto zelf vol te tanken. Bij verschillende tankstations in haar omgeving kenden men haar dan ook: het frêle vrouwtje met haar sneeuwwitte haren aan die grote benzinepomp trok wel de aandacht.
Maar zijzelf draaide voor een ritje naar het benzinestation haar hand niet om.
Op een doordeweekse dag na een doordeweekse tankbeurt stapte Maria in haar auto en reed weg. Terwijl ze optrok, stopte een bestelbusje links van haar en belemmerde haar het zicht.
Maria keek naar links en zag opeens een witte stilstaande bus naast zich. Ze uitte een hartgrondige verwensing en wilde remmen. Op het volgende moment werd haar auto echter vol geschept door een langs denderende vrachtwagen. Met een klap vloog Maria’s auto terug en parkeerde slordig tegen een lantaarnpaal die doorboog onder dat geweld. De vrachtwagen kwam met gierende remmen tot stilstand en de chauffeur sprong eruit en rende naar de ingedeukte auto van Maria.
Hij vreesde het ergste, evenals de omstanders die het ongeluk hadden zien gebeuren.
Maria echter was ongedeerd. Haar borstbeen zou de volgende dag lelijk verkleuren, maar verder had ze letterlijk geen schrammetje. Haar engel had zich uit macht der gewoonte weer helemaal om haar heen gewikkeld, waardoor zelfs de airbag haar niet had bezeerd.
Terwijl ze om zich heen keek, zag ze de rennende chauffeur op zich afkomen. Achter haar, bij de benzinepomp, zag ze hevig gebarende mensen. Ze verlegde haar aandacht van de toesnellende chauffeur naar het schreeuwende omstanders.
‘Kom eruit! Kom er snel uit!!! De auto lekt benzine!!’
Maar Maria zat klem.
Zowel het linker- als het rechterportier zaten muurvast. Ze rukte aan het portier, maar dat portier gaf geen millimeter mee. Maria schikte zich en vestigde haar hoop op de hijgende vrachtwagen chauffeur. Die zag er potig genoeg uit, vond ze. Per slot van rekening was ze de zeventig gepasseerd en dan moet je geen gekke dingen meer uithalen, had haar moeder altijd gezegd. Dus Maria wachtte.
Maria’s engel vond echter dat het te lang duurde: de brandstof lekte gestaag verder. Hij kon de benzine lucht al duidelijk ruiken. Dus nam hij zonder verdere omhaal bezit van Maria’s tengere lichaam en samen trapten ze met één machtige trap het portier eruit.
De chauffeur hield pardoes in toen het portier uit de hengsels vloog. Daarna verdubbelde hij zijn snelheid en secondes later hielp hij Maria uit de gedeukte auto.
Samen renden ze, zo goed en zo kwaad als het ging, weg van het wrak. De brandweer was veiligheidshalve opgeroepen en arriveerde minuten later. Direct werd de auto onder een laag brandwerend schuim gespoten en het brandgevaar in de kiem gesmoord. Bij nadere inspectie van het verwrongen voertuig vroegen de brandweerlieden zich telkens weer verbijsterd af hoe de fragiele Maria zonder hulp uit die auto was gekomen.
Weken later kreeg Maria bezoek van haar verzekeringsadviseur. De man had het wrak moeten bezichtigen zodat het total loss kon worden verklaard.
Bij het eerste kopje koffie vroeg hij meelevend: ‘En, mevrouw, hoe lang heeft u in het ziekenhuis moeten liggen?’
Maria antwoordde dat ze er zonder één schrammetje vanaf was gekomen. Het koffiekopje van de goede man bleef halverwege in de lucht hangen en hij was even sprakeloos.
Maria zei met een hemelse glimlach: ‘Weet u, ik denk dat ik een goede beschermengel heb.’
En de engel zwol van trots.
Gebaseerd op waargebeurde feiten – bijdrage van Sásta lama
