Met Willem deden ook de vakantiereizen hun intrede in Maria’s leven. Willem had een gypsy bone: hij moest weten wat er om de kromming van de weg te zien was. Of achter die ene bergtop. Met andere woorden: Willem moest reizen. En Maria ging mee.
Door de jaren heen werden er vier kinderen geboren: die werden de eerste jaren in een kleine auto gepropt en meegezeuld naar Spanje. Eerst in een kleine Kever en later in een iets grotere Fiat.
Het dorp sprak er schande van: ‘Gekkenwerk! Hier aan de Maas is het toch ook fijn?! Die arme kinderen.’
Maar Maria zag haar kinderen zandkastelen bouwen, in zee zwemmen en lekker bruin worden, en wist dat het goed was. Dus vond er elk jaar een kleine volksverhuizing plaats richting de Spaanse kust en leefden Maria en Willem innig tevreden vier weken lang in een grote bungalowtent op een familiecamping in de buurt van Barcelona.
Maar toen de jongste een jaar of 6 was, werden de vakanties avontuurlijker en de bestemmingen ruiger. De beschermengelen van Maria draaiden dubbele diensten ten tijde van de vakanties, en niet voor niets.
Willem hield van de bergen en de bergen hielden van Willem. Hij had van nature het gestel van een klimgeit en was sportief aangelegd. Maria minder. Desondanks volgde ze haar Willem de bergen in, de kinderen in haar kielzog.
De beginnersfouten werden gemaakt: in Noorwegen, op gympen de bergen in, zonder kaart of kompas. Glibberend over enorme gletsjer velden, met bibberende kinderen die samen één in alle haast meegenomen boterham met pindakaas moesten delen. Maria liep 16 uur aan één stuk achter haar Willem aan, soms vloekend, dan weer biddend, en uiteindelijk kwam het gezin weer op de kleine camping aan. Sinds die tijd kon Maria uit eigen ervaring vertellen dat het ’s nachts in Noorwegen écht licht bleef: ze bleef die nacht klaarwakker, want de adrenaline van alle doorstane angsten gierde nog lang na.
Maar Willem leerde van zijn fouten: het hele gezin kreeg degelijke berg schoenen en Willem schafte een standaard berg uitrustig aan, compleet met touw, rugzak en pikhouweel. En precies dat houweel redde Maria later het leven.
In het jaar 1979 was het gezin in de Pyreneeën gestationeerd. De oude bungalowtent was opgebouwd en Willem had een provisorische douche geknutseld voor zijn Maria. De kinderen konden naar hartenlust spelen in de bergbeek dichtbij. Maar er moesten uiteraard ook bergen worden beklommen.
Zo vinden we het gezin terug op een drukkend warme middag, zwetend omhoog klimmend, naar de top van de berg La Muñia. Willem heeft zijn rugzak bij zich, Maria de kinderen.
Allemaal zijn ze uitgelaten wanneer ze laat in de middag de bergkam bereiken: de top van de berg is nog maar een klein stukje hoger. Ze pauzeren even om op adem te komen. En om te zwaaien naar een helikopter die gevaarlijk laag over hen heen scheert. De kinderen moeten lachen om Maria: ze staat amechtig te hijgen en haar haren staan rechtop. Rechtop? Op dat moment realiseert Willem zich dat hij al een tijdje een soort zoemen hoort en dat dat geluid van zijn pikhouweel afkomstig is. Die, vastgesjord aan zijn rugzak, boven zijn hoofd uitsteekt. Opnieuw scheert de helikopter laag over en nu kunnen ze zien dat de piloot druk naar hen gebaart.
Willem realiseert zich wat gaande is en zonder uitleg jaagt hij Maria en de kinderen weer naar beneden. Half rennend, half klimmend, overbrugt de familie de afstand tussen de kale bergkam en de lager gelegen beschutte rots vlakte.
Wanneer het zoemen is opgehouden laat Willem zijn familie even op adem komen. Hij kijkt naar zijn Maria. Haar haren hangen weer, zoals het hoort, langs haar verschrikte gezichtje omlaag.
De engel van Maria laat sissend zijn ingehouden adem ontsnappen en de teugels vieren. Dan breekt, ingeluid door een knetterende bliksem inslag, ver boven hun hoofd, met donderend geweld het onweer los.
Gebaseerd op waargebeurde feiten – Bijdrage van Sásta lama
