Ik loop te wandelen in een natuurgebied in België, net over de grens bij Maastricht.
In de verte zie ik op het pad drie mensen dicht bij elkaar staan. Ik besluit een ander pad in te slaan en wandel lekker rustig verder. Als ik echter een half uur later weer in de buurt kom, staan ze er nog steeds.
Mijn nieuwsgierigheid is gewekt. Als ik dichtbij kom, blijkt dat ze om beurten door een verrekijker kijken, die midden op het pad op een statief staat.
‘Nou wil ik wel eens weten waar jullie naar staan te kijken!”
Ze draaien zich om, een serieuze man en een veel jongere jongen met zijn vriendin.
‘Er zit een klapekster in die boom,’ zegt de man met nauw verholen opwinding.
‘Mag ik ook eens kijken?’
‘Ga je gang, hij zit daar achter in die eik.’
Met het blote oog amper te zien, is de klapekster via de verrekijker duidelijk herkenbaar: een kleinere versie van een ekster, met de karakteristieke zwarte band bij zijn ogen.
Ik krijg een snelcursus in het wel en wee van klapeksters van de ernstige Belgische vogelspotter.
‘Goh, dat je ‘m van zo ver al hebt herkent,’ zeg ik bewonderend.
‘Nou, we wisten dat er een in de buurt was gespot en vervolgens zijn we op pad gegaan. En toen hoorden we hem.’ Hij is zichtbaar trots.
‘Knap dat je hem gevonden,’ zeg ik nogmaals, terwijl ik nog een keer door de verrekijker kijk.
‘Er zijn er nog maar drie in België,’ zegt de oudere vogelspotter plechtig.
En ik, terwijl ik nog geconcentreerd naar de vogel sta te turen: ‘Dan maar hopen dattie niet de grens overvliegt.’
Doodse stilte.
‘Dan zijn er nog maar twee’, probeer ik nog.
Nee.
Een gekwetste uitdrukking verschijnt op zijn gezicht terwijl het jonge meisje een grijns probeert te verbijten.
Ik realiseer me ik als Nederlander ben gespot. Aan de Belgische kant van de grens. De opeens onstane afstand is bijna tastbaar. ‘Nou, in ieder geval hartstikke bedankt voor het mogen kijken en een fijne dag nog!’
Het helpt niet. Ik draai me om en vervolg mijn wandeling.
Grenzen. Ik zal het nooit begrijpen.
Bijdrage van Sásta lama
