De jaren gleden voorbij. Het dagelijkse leven van Maria mocht dan weinig spannend zijn, maar een huishouden runnen met vier opgroeiende kinderen was geen kattenpis. Daarbij moest ze ook zo nu en dan haar Willem goed in de gaten houden; toen ze éven niet oplette kwam hij met een zes meter lange kano aanzetten. En na de eerste sneeuwval beschikte het gezin daags erna opeens over een stel langlauf ski’s, waarvan de meeste ‘op de groei’ waren en dus niet pasten.
Ook kreeg Willem op een goede dag de fietskolder in het hoofd. Hij kocht meteen een snelle racefiets en liet er ook één voor Maria bij doen. Maria heeft nog steeds nachtmerries over de moordende heuvels in Zuid Limburg.
Maria’s beschermengelen zagen het allemaal met lede ogen aan. Maar deden hun werk zoals afgesproken, waardoor Maria in het dagdagelijkse leven veilig bleef.
Maar de vakanties met Willem, dát was een ander verhaal. De celestijnse reservisten die elke zomer werden opgetrommeld zweetten dan peentjes. En niet voor niets, getuige het volgende voorval.
Maar die keer lag het niet aan Willem. Het lag aan Maria zelf. Ze had namelijk in de gezamenlijke jaren met Willem uit zelfbehoud een koppige eigenwijsheid ontwikkeld. Tot kunst verheven, vond Willem meesmuilend.
We vinden het gezin terug in de Zwitserse Alpen, bezig aan een meerdaagse bergtocht. Hun uiteindelijke bestemming zou aan de Italiaanse kant liggen.
Willem liep voorop, met zijn veel te zware rugzak. De kinderen en Maria, sjokten achter hem aan.
Maria had ook een rugzak, maar het gewicht daarvan was te verwaarlozen. Dat was de enige voorwaarde die ze stelde, waar niet aan te tornen viel.
Maria had, zo verklaarde ze desgevraagd telkens plechtig, namelijk maar een halve long.
Als jong meisje van achttien had ze tuberculose opgelopen waarbij een stuk van haar rechterlong was aangetast. In het ziekenhuis verwijderde een vakkundige chirurg dat stukje en verordonneerde volstrekte rust. Waarop Maria haar koffertje pakte en naar een sanatorium vertrok, ver weg, naar het zuiden van Duitsland.
Het hersteloord lag diep in de naaldbossen en er werd hoog opgegeven van de gezonde berglucht die alle TBC patiëntes zo hard nodig hadden. Maria verbleef er ruim een jaar.
Net na haar 19e verjaardag mocht ze eindelijk terug naar huis, met een hernieuwde gezondheid en een paar kilo’s extra.
Maar dat stukje long groeide nooit meer aan. En daarom sjouwde Willem elke bergtocht welgemoed Maria’s spullen in zijn rugzak mee.
‘Nee hé, niet alwéér!’ Vol afgrijzen keek Maria naar de ruige bergbeek die dwars door hun wandelroute liep. Daags ervoor was ze bij een andere beek uitgegleden op de glibberige rotsen en had ze zich lelijk bezeerd.
Ze bleef dan ook aan de kant staan, terwijl Willem behendig als de eerder beschreven berggeit van steen naar steen sprong en de overkant bereikte. De kinderen waren hem al lachend en spelend gevolgd: eindelijk een beetje afleiding en verfrissing op deze lange tocht.
Willem wenkte Maria. Maar Maria volgde niet. Ze wees naar een pad dat parellel aan de wild bruisende beek liep. Omlaag.
‘Ik loop wel een stukje om!’ riep ze boven het kabaal van het water uit.
Willem gooide zijn rugzak af en balancerend over de rotsen, maakte hij de oversteek terug.
Maar hoe hij ook argumenteerde en haar verzekerde dat ze niet zou vallen, Maria hield voet bij stuk. Ze ging er niet overheen, punt uit.
Zuchtend haalde Willem zijn kaart tevoorschijn.
Toen bleek dat het pad na een kleine kilometer naar een brug zou leiden waar Maria de oversteek zou kunnen maken. Dus besloten de twee dat Willem met de kinderen de route zou volgen en Maria de brug even verderop zou oversteken. Als ze daarna rechtdoor zou lopen, zou ze weer bij Willem en de kinderen uitkomen.
Maria begon het slingerpaadje naast de beek te volgen en Willem klauterde voor de derde keer over de rotsen naar de andere kant. Even vroeg hij zich peinzend af waarom de route het makkelijkere pad van Maria niet volgde. Dat sierde hem. Maar Willem had jammer genoeg de aandachtspanne van een goudvis die voor het eerst zijn kom uit mag. Eenmaal aan de andere kant aangekomen werd zijn attentie weer opgeëist door de kinderen. Hij vergat zijn twijfels en zijn Maria voor dat moment en vervolgde de tocht.
Maria liep ondertussen tevreden hummend in zichzelf verder aan de andere kant van het water. Haar gezin was al verdwenen tussen de bomen, maar ze wist dat ze elkaar niet konden mislopen. Het pad boog een beetje af van de steeds lager gelegen bergbeek. Langzaam verdween het geluid van het wild stromende water naar de achtergrond. Ze genoot van de omgeving en de stilte en volgde welgemoed het pad.
Even later zag ze, zoals ze hadden gezien op de kaart, de brug al liggen. Ze glimlachte voldaan: deze keer zou ze geen blauwe plekken en natte schoenen hebben!
Toen zag ze hém en haar glimlach verdween op slag.
Vastgenageld aan de grond bleef ze staan en ze staarde gebiologeerd naar het tafereel vóór haar.
Midden op het pad, waar ze net nog zo blij mee was, stond een everzwijn familie. Een moeder, vijf jongen en een kanjer van een vader zwijn.
Die laatste was gestopt met wroeten hief zijn massieve kop. Snuffelend in de lucht knorde hij en begon rondom zijn as te draaien.
Een kreet van woordeloze angst borrelde bij Maria omhoog, maar er kwam geen geluid over haar lippen. Haar engel snoerde haar namelijk met zijn vleugels stevig de mond terwijl hij net zo benauwd als Maria naar het tafereel voor hem keek. Ook hij verroerde zich niet.
Terwijl Maria bijna in katzwijn viel van pure angst dacht de engel koortsachtig na. En kreeg een idee. Hij gooide een steen in de struiken achter vader zwijn. Het grote beest draaide zich log om zijn as in de richting van het geluid.
Op dat moment greep Maria’s beschermengel haar hand en schreeuwde in haar oor: Rénnen, Maria, rénnen.
Maria stormde zo snel als haar voeten wilden, recht op de beek af, en plonsde tot aan haar middel het water in. Zo goed en zo kwaad als het ging, handen en voeten gebruikend, baande ze zich een weg naar de overkant. Luttele seconden later kroop ze al tegen de kant omhoog, met in haar kielzog haar druipnatte esoterische compagnon.
En toen begon Maria te rennen. Ze rende alsof haar leven ervan af hing. En we weten ondertussen, dat dat letterlijk het geval was.
Na enkele minuten zag ze haar familie, maar ze stopte niet. Ze kon niet. Pure paniek had zich meester gemaakt van haar en ze bleef rennen.
Willem zag zijn Maria voorbij flitsen en begon van weersomstuit ook te rennen, achter zijn betere helft aan. De kinderen, eerst lacherig, renden mee. Hoewel jonger en beter getraind, haalden geen van allen hun moeder in.
Nog nooit van haar leven had Maria zo hard gelopen. Iedereen die haar had zien rennen die dag, was verbijsterd.
De angst gaf haar vleugels, vertelde ze later aan ieder die het maar wilde horen.
Wij weten wel beter.
Gebaseerd op waargebeurde feiten – Bijdrage van Sásta lama
